De wereld van Tony De Voeger: "Van Hemingway tot Chopin"
- Tony De Voeger
- 30 minuten geleden
- 2 minuten om te lezen

Ik stond wat te koken, iets met tagliatelle en een stuk Noorse zalm, toen ik zijn stem hoorde aan de telefoon, wist ik meteen dat er wat scheelde.
Die krakende stem van mijn vriend Frank. Hij klonk alsof hij Parijs-Roubaix zonder filter had gerookt. Ik was altijd al gek op zijn stem. Maar nú deed Frank’s stem er even niet toe. “Tony, ik moet je wat zeggen over Michel.” Je vertelde me hoe verschrikkelijk ziek hij was geworden. Dat ze nog met een operatie geprobeerd hadden de boel te redden.
Nadat hij had opgehangen, mijmerde ik wat verder over Michel’s leven. Ik weet ook niet meer of het nu de Pub of de Bink was, waar ik hem voor het eerst tegenkwam. De immer glimlachende Michel Pirard. Om de één of andere reden klikte het ook tussen ons. Je hebt dat soms met mensen. Met Michel wist ik het meteen.
Als latere cafébaas klonk hij steevast als een vader die tegen ons zei dat we niet zo veel moesten drinken, terwijl hij achter de toog stond om nog een pintje voor ons te halen. Hij wist wat goed voor ons was, maar hij wist ook maar al te goed dat we Truienaars waren.
Een paar jaar geleden sprak ik hem nog in de Chopin. Zijn Chopin. In ons korte gesprekje zei hij dat hij van mijn laatste column had genoten, maar dat hij het vooral fijn vond dat ik hem eindelijk nog eens kwam opzoeken. Dat we nog eens een Franse avond moesten doen, zoals vroeger in de Hemingway’s. “We zien mekaar veel te weinig voeger.”
Een maand geleden zag ik hem over de markt lopen. Van een afstandje keek ik naar hem. Het regende zacht, maar niet druilerig, het regende alsof de dag ervoor gemaakt was. Hij liep over de kletsnatte markt onder een doorzichtige paraplu. De paraplu was doorzichtig omdat de vogels en de wolken hem ook wilden zien.
Op het moment dat hij de Zoutstraat in liep, zag je de straat nog iets meer haar best doen. De huizen hielden hun buiken in, de gordijnen gingen recht hangen en de bloemen op de vensterbanken gingen op hun tenen staan. Dat was toch onze barman, onze garçon. Gewoon een man voor wie je net iets beter je best wilde doen.
Vanochtend liep ik langs de vesten en alles voelde leeg aan, alsof er bij iedereen ingebroken was. En alles had tranen.
Als de vesten niet konden slapen, wiegde onze barman ze in slaap. En als de drie torens in de stad het koud hadden, blies hij ze warm. Hij was de boulet met mosterd als je al drie dagen niet gegeten had. Hij was onze Michel.
Van Hemingway tot Chopin. Een man met een hart van goud en de allerschoonste glimlach van allemaal. Hij was gewoon een Truienaar.
Opmerkingen