top of page
t_high.png

Column: Getoeter

Foto van schrijver: Tony De VoegerTony De Voeger


Twee oude mensen lopen over het zebrapad aan de expresweg. Het rode mannetje in de paal begint te branden. Ze zouden dus wat sneller moeten lopen, ze zouden hun passen misschien wat groter moeten maken, maar ze lijken juist te vertragen.


De wereld wacht geduldig op hen. Op de twee oudjes. De wereld wacht zacht op deze twee ontembare wezentjes. Een brouwer geeft gas met z’n rode vrachtwagen en stuitert over het kruispunt heen, want vijf straten verderop wachten zes cafés op hun bieren en frisdranken, maar dan ziet de drankverkoper het grijze koppel lopen. Hij remt af en wacht. 

 

Het tweetal staat zowat stil op het zebrapad, alsof hun schoenzolen van Luikse stroop zijn gemaakt. Dit gaat helemaal niet om de overkant willen bereiken, nee, dit is een tergend en traag protest. Ze protesteren hand in hand tegen de allesverslindende gejaagdheid van het leven. Aan dit gezapige tempo zijn ze pas over vijf meter en veertig seconden halfweg het einde. Langzaam sterft het jagende verkeer een stille dood. Het zijn hún tegen de rest. 

 

De man draagt een zandkleurig camouflagehoedje en de vrouw heeft dun wit haar. Heel dun wit haar. Wit haar in vlokjes. Op sommige plekken zit wel haar en op sommige plekken niet. Het is alsof ze ooit een keer lijm op de bovenkant van haar hoofd smeerde om daarna haar hoofd in een emmer met watten te duwen. En toch is ze prachtig. De vrouw lijkt op een in de wind geblazen suikerspin van op de kermis. Alles staat stil. En alles wacht maar. Twee fietsers stappen af en de bussen van de Lijn strijken neer op de drukke expresweg die voor heel eventjes een parkeerplaats is geworden. Iedereen kijkt. Ze zien de rimpelige voetgangers. Die twee betoverende tinten platinagrijs. Ze zien twee standbeelden die warmlopen om voor eeuwig stil te blijven staan. 

 

Het rode mannetje in de paal blijft maar branden, maar zij, zij blijven lopen. En de brouwer blijft kijken. De flesjes frisdrank achteraan op de vrachtwagen zijn intussen kouder dan de handen van een smeltende sneeuwman, maar het is goed zo. De klanten in de cafeetjes gaan heus niet dood van een te koude cola, en als ze toch bezwijken van een te koude cola hebben ze feitelijk niets op deze planeet te zoeken. 

 

Het gaat er ook niet om hoe koud je cola is, het gaat erom met wie je je colaatje delen kan. De oude voetgangers hebben zonder twijfel duizenden cola’s gedeeld en misschien zijn ze nu wel onderweg naar dat kleine cafeetje. Hun cafeetje. Daar op die plek waar ze elkaar zestig jaar geleden voor het eerst zagen. Zestig jaar geleden. Toen ze nog goed ter been waren en al hun vrienden nog leefden. Zestig jaar geleden. Toen alles nog moest beginnen. Zestig jaar geleden. Toen alles nog kon. Toen de dood niets meer was dan een gerucht.

 

Uiteindelijk bereiken ze de overkant. De brouwer start zijn vrachtwagen. De waanzin kan weer beginnen. Een jongen die denkt dat hij haast heeft fietst door het rood. Getoeter. Een middenvinger klieft door de grijze februarilucht. Stiekem hoop ik dat die twee oudjes weer omdraaien. Dat ze erachter komen dat ze toch niet naar de overkant hoefden. Dat de stad weer heel eventjes stil kan staan. En dat de stad uiteindelijk zou beseffen dat je zo ontzettend veel meer van wachten kan leren dan van haasten.

 


 
 
 

Comments


bottom of page