top of page
t_high.png

De Wereld volgens Tony de Voeger: "Sterven in Schurhoven"




Ik staarde naar het zopas gegraven graf. Het was best al warm voor half mei en de lucht boven Schurhoven was staalblauw. 

 

Soms is de dood er opeens. Zomaar uit het niets. Net als die bruin geworden banaan in je moeders fruitschaal. Of zoals dat klein vervelend haartje dat uit je oor groeit.

 

Op de dag dat ik hoorde dat hij niet meer leefde, was er geen songfestival op televisie. Iemand belde me op, ik weet niet eens meer wie. Hij was onwel geworden. Onwel. Het klonk zo onschuldig, maar tien minuten later was hij wel dood. 

 

Hij. Hij die mij op een avond in 1982 aan de nacht voorstelde. De nacht die deed alsof ze me al kende, maar de nacht loog zo hardzwart als dat ze altijd al  geweest was. Hij was er voor me toen ik niemand nodig had. Toen ik nog niemand nodig dacht te hebben. Hij was er opeens. 

 

Zoals dat ene vergeten radijsje tussen het bakje met de veldsla en de waterkers. Hij was er. We zagen sterretjes van de pijn en samen dronken we ons naar een pijnloze sterrennacht. Hij en ik. We doken in de donkerste nachten en kwamen lijkbleek weer boven. Hij leerde me Leuven kennen maar ook Luik en Maastricht. Het maakte niet uit welke stad, in de nacht zochten we de bodem op. 

 

Maar op een gegeven moment ging hij door die bodem heen. De bodem was niet diep genoeg voor hem. Hij moest en zou nog verder zinken. Vanaf de bodem keek ik in de diepte die hij zelf had gecreëerd. De diepte die hij zo verschrikkelijk liefhad. 

 

Heel eventjes keek hij nog omhoog en toen schreeuwde hij: "Jouw bodem is niet de onderbodem. Mijn bodem is de onderbodem.” Ik klom naar boven, stapte uit het donkere gat en schudde als een wolf de sterrennacht uit mijn vacht. 

 

Ik heb in de jaren die volgden nog vaak aan hem gedacht. Aan de man die een gat in de bodem zonk. Aan de man die mij aan de nacht voorstelde en aan al die  nachten waarop we de planeten wegdronken. 

 

Gisteren werd hij begraven. Ik staarde in het gat in de grond. "Dit is niet diep genoeg voor hem," zei ik tegen zijn zus. Ze zoog iets uit haar Pall Mall maar woorden waren het niet. 

 

Drie andere mannen van onze leeftijd staarden in hetzelfde gat. "Jij kende hem beter dan wie dan ook. Wat betekende hij voor jou?” vroeg een magere man die ongemakkelijk aan zijn baard stond te plukken. Op zijn gebruinde arm was een blauw anker getatoeëerd.

 

Ik staarde naar het zopas gegraven graf. Het was best al warm voor half mei en de lucht boven Schurhoven was staalblauw. “Hij was mijn kanarie indertijd dat onze wereld nog een koolmijn was. Dankzij hem kon ik nog op tijd vluchten," zei ik tegen de ankerman. Samen keken we naar de kist die in de aarde werd geplant. 

 

Op begrafenissen denk ik altijd aan mijn allereerste verjaardag. Of beter: ik probeer daar tenminste aan te denken. De eerste keer dat ik jarig was, wist ik niet eens dat het mijn verjaardag was.

 

Ergens hoop ik stiekem dat de dood ook zo werkt.

 
 
 

Comments


bottom of page