Een winterse zon gooit witgouden stralen
schuins door de kruinen van ’t Runkelse bos
Tiba doorsnuffelt, druk kwispelstaartend,
het okerend loof op ‘t bevroren mos
Onder een deken van verterende blaad’ren
overwintert moeizaam de blauwe akelei
een jeneverbesstruik, nog half vruchtbeladen,
overluifelt boleten en wilde bosaardbei
Ergens ver weg echoot spechtgetokkel
en in ‘t struweel ritselt driftig iets rond
een oudje dat kranig wat brandhout sprokkelt
liefkoost glimlachend de speelse hond
Mijn geest verwasemt in ijzige vrieslucht
zich rijpend tot verzen en dichtverhalen,
terwijl mijn muze tot baren wordt bevrucht :
"een winterse zon gooit witgouden stralen …"
Comments